IN THE FIELD  
Maintenance Magazine 138 – december 2017

Wordt werk- en beschermingskledij slimmer?

Vanaf 21 april 2018 wordt de Europese Richtlijn 89/686/EEC over de persoonlijke beschermings-middelen vervangen door de geharmoniseerde en bindende Wetgeving 2016/425 van het Europese Parlement en de Raad van 9 maart 2016.

Net als vroeger voorziet die wet in drie klassen: beschermkledij bedoeld voor laag, matig en hoog risico. Sommige middelen verschuiven echter naar een hogere klasse. Nieuw: na vijf jaar moet de EC-certificatie/licentie vernieuwd worden. De nieuwe wetgeving mikt in zekere zin dan ook op een continue verbetering van de beschermingsmiddelen. Wordt werkkledij dan slimmer? We vroegen het aan ing. Alexandra De Raeve, lector en hoofd van de vakgroep Mode-, Textiel- en Houttechnologie aan de HoGent.

Er is een onderscheid tussen werkkledij en beschermkledij. De eerste is bedoeld om te voorkomen dat men tijdens het werk de eigen kledij vuil maakt. Meestal biedt werkkledij weinig extra functionaliteit en des te meer imago, branding, herkenbaarheid,… Beschermkledij daarentegen heeft wel de functie de drager te beschermen tegen bepaalde risico’s. Restrisico’s, die de werkgever niet op een andere manier kan wegwerken. “Wanneer men het dan heeft over ‘slimme werkkledij’, wordt vandaag vooral bedoeld dat ze geminiaturiseerde elektronica bevat”, zegt De Raeve. “Bij slimme beschermkledij denkt men eerder aan de kledij zelf, de ‘hardware’ die weerbestendigheid, vuurbestendigheid, antistatische eigenschappen,… biedt.” Zo wordt er in beschermkledij voor wie kettingzagen hanteert, nu gebruik gemaakt van snijbestendige materialen (ballistisch nylon, polyester, Kevlar,…). “In de beenbescherming zijn vezels op zo’n manier verwerkt dat ze ontrafelen en in de zaag draaien die dan stilvalt”, zegt De Raeve. Als er al ergens elektronica in steekt dan in de zaag.

Ook al gebeurt er heel wat onderzoek naar flexibels, toch blijven sensoren in kledij nog vrij rigide. “In bescherm- of werkkledij stelt elektronica een onderhoudsprobleem. Elektronica en ‘wassen’ gaan niet goed samen. Er is ook abrasie.” Dat betekent in de dagelijkse praktijk dat elektronica en kledij ‘plug & play’ samengebracht en weer losgekoppeld worden. “De elektronica wordt met een drukknop in de kledij aangebracht en wordt er weer uitgehaald om het kledingstuk te wassen.” De rest is alsnog ‘exotica’.

Faseveranderende materialen

“Maar er beweegt heel veel”, zegt De Raeve. Zo wordt bijvoorbeeld geëxperimenteerd met PCM’s (Phase Changing Materials of faseveranderende materialen) in kledij voor wie bij extreme temperaturen aan de slag is, zoals atleten, soldaten, arbeiders in diepvriesomgeving,… Tijdens hun faseverandering, van vast naar vloeibaar, absorberen die materialen warmte en slaan ze die op waardoor ze de drager een soort isolerende of warmte afvoerende barrière bieden. Wanneer de omgevingstemperatuur daalt, geven ze die warmte op een bepaald ogenblik weer af. De PCM’s ‘bufferen’ tegen plotse temperatuurschommeling. Ze worden bijvoorbeeld verwerkt in microcapsules die door middel van coaten op verschillende plaatsen in de beschermende kledij komen. Ze moeten een passieve koeling bezorgen. Er loopt heel wat onderzoek en de resultaten zijn niet allen eenduidig. “Het is dan ook niet evident om hier reeds normen op vast te leggen. Bovendien is stilstaande lucht nog steeds de beste isolator. En dan gaat het model van het kledingstuk (wijd of smal) een belangrijke rol spelen.”

Comfortmodel

Comfort is een essentiële eigenschap van (slimme) werk- of beschermkledij. Dat wordt bepaald door meerdere zaken: het materiaal, de pasvorm en het model. “Samen beïnvloeden ze zowel het tactiele als het thermofysiologische comfort”, aldus De Raeve. Kleding wordt echter gemaakt op basis van standaard maattabellen voor de gemiddelde bevolking. Het gevolg is dat kledij zelden optimaal past. Dit heeft tot gevolg dat de initieel goede comfort-eigenschappen van de gebruikte materialen niet meer tot hun recht komen in de geconfectioneerde kledij. “Enkele jaren geleden deden we een studie naar de maten van de gemiddelde Belg. We maakten maattabellen op voor het boven- en onderlichaam en het volledige lichaam. We keken ook naar de leeftijd en deelden de populatie op in tot 25-jarigen, tot 50-jarigen en ouder.” De lichaamsvorm evolueert immers met de leeftijd. “Naarmate een vrouw ouder wordt, verdwijnt de taille, vooral boven de 50 is dat duidelijk. Bij mannen begint de taillelijn vanaf 30 jaar te inclineren.” Kledingfabrikanten houden daar weinig of geen rekening mee. Hoe verder de reële maten verwijderd zijn van hun pasmodel des te oncomfortabeler wordt het voor de drager.

De onderzoekers keken ook naar mensen in specifieke beroepen en sporten. “Vaak verschilt de lichaamsvorm van sporters met de beoefende discipline”, merkt De Raeve. Roeiers zullen breder geschouderd zijn, smallere heupen en zwaardere bovenbenen hebben. Ook fietsers hebben een typische lichaamsbouw. “Als hun kledij niet goed past, verliezen tijdritrenners op 40 km wel tot 40 seconden.” Het gaat om de pasvorm maar ook om de textuur. “Vooral bij zwempakken (denk aan het haaienvinnenpak) blijkt het effect van de textuur.”

Vochtmanagement

Vochtmanagement is steevast een belangrijk issue. Wat je dicht op de huid draagt, is best permeabel. Die laag moet het zweet snel opnemen en aan de volgende laag afgeven of verspreiden. De buitenlaag ‘ademt’ dan ook best naar buiten. In het vuur van de strijd mag zweetvocht zich niet tegen de huid van brandweerlui opstapelen. Het zweet kan ‘stoom’ worden en brandwonden veroorzaken. Omgekeerd, als het buiten zo koud is dat de zweetdamp niet weg kan en in de kledij condenseert, wordt je ook drijfnat.

De grote vraag naar ‘multi-norm’ kledij zorgt voor problemen. Verschillende functionaliteiten zijn immers niet altijd even compatibel. Regenkledij is gecoat om waterdicht te zijn. Té waterdicht resulteert binnenin in ongemak. Het zweet van de drager blijft gevangen. Daarom worden op bepaalde plaatsen openingen aangebracht. “Het is steeds afwegen en compromissen maken”, zegt De Raeve. “Waar moeten die openingen komen om het efficiëntst te zijn zonder té veel afkoeling te veroorzaken. Belangrijk is dat er wel steeds meer aandacht voor is.”

Wie het schoentje past…

De Raeve wijst op een ander issue. “Doorgaans is wie de kledij aankoopt, niet diegene die ze moet dragen. Meestal velt die een oordeel over de prijs. Vaak is het goedkoopste dan goed genoeg.” Wat fabrikanten en verdelers aanbieden moet echter wel aan de normen voldoen inzake comfort, duurzaamheid, onderhoud,… De kledij moet CE gemarkeerd zijn en de producenten zijn aan interne en externe controles onderworpen.

Eenmaal de beschermkledij in gebruik is, dient het bedrijf een inventaris bij te houden, het aantal wasbeurten te registreren en wanneer dat aantal ‘op’ is, moet het kledingstuk vervangen worden. “Het vergt ‘assetbeheer’ om de efficiëntie van de kledij te waarborgen.” Het bedrijf kan aansprakelijk gesteld worden indien zich iets voordoet en blijkt dat de kledij niet volgens de norm was. “Onlangs had iemand de foute werkhandschoenen aan. Ze waren van een onvoldoende klasse voor het toegewezen werk. De persoon sneed zich aan bramen en kwam uiteindelijk zelfs in een rolstoel terecht. De werkgever werd aangevallen.”

De Raeve wijst er op dat normen vaak ‘relatief’ zijn. Brandwerende kledij wordt bijvoorbeeld 25 keer gewassen en getest op functionaliteit waarna bepaald wordt dat het die behoudt tot 25 wasbeurten. Maar het eigenlijke, praktische gebruik is complexer. Het materiaal neemt onderweg vuil (olie, zuren, basen, …) op en er moet agressief gewassen worden om het te verwijderen. “Als de gebruiksfase niet in optimale condities verloopt ontstaat er een risico op verlies van functionaliteit.” Bovendien zijn brandtesten destructieve testen waardoor het, met uitzondering van een steekproef, niet mogelijk is de kledij na wassen te testen. <<

door Luc De Smet